Wreker van
zijn Indische grootouders De politieke roots van Geert Wilders
(Bron De Groene Amsterdammer)
Geert Wilders lijkt alle politiek te
reduceren tot vraagstukken van grensbewaking, volkstelling en
volksverplaatsing. Displacedness vormt het steeds terugkerende motief van zijn
betoog en niet toevallig ook van zijn verborgen Indische familiegeschiedenis.
EN WEER LUKTE het hem: door heel Europa
meldden krantenkoppen in juni de plannen van Geert Wilders om miljoenen,
tientallen miljoenen Europese moslims voorgoed uit te zetten als ze problemen
veroorzaken. De PVV-leider deed deze uitspraak in Denemarken waar hij, net als
in de Verenigde Staten, door velen wordt gezien als internationale held van het
vrije woord. In het buitenland gooit Wilders alle remmen los als hij zijn vaste
thema aansnijdt: de dreigende islamisering van het vrije Westen, te beginnen
met Eurabia. Zijn alternatief – deportatie, opsluiting en/of verbanning
van moslims – wordt in het buitenland doorgaans met staande ovaties
verwelkomd. In Denemarken beweerde hij ook dat de westerse democratie op de
rand van de afgrond staat door massale immigratie en het hoge geboortecijfer
van moslims. In Los Angeles liet Wilders weten dat de hedendaagse islam in
Europa oproept tot onze vernietiging.
De vraag blijft: wat beweegt Wilders? Uit welke bron put hij
zijn monomane gedrevenheid? Is er een context denkbaar – ideologisch,
historisch – waarin de figuur van Wilders thuishoort? Ondanks de vele
pogingen om de volksvertegenwoordiger politiek te plaatsen, blijft een
bevredigende analyse uit. Wilders is de laatste jaren omschreven als fascist,
racist, populist, provinciaal, xenofoob, volbloed liberaal,
rechts-extremist, rechts-radicaal en als islamracist. Hij gaat verder dan
gewone rechts-extremisten als Jean-Marie Le Pen en Filip Dewinter, stellen
sommige politicologen. Meindert Fennema (UvA) beweert dat Wilders voorstellen
soms verontrustend ver over de grens van de rechtsstaat gaan – typeringen
die Wilders zelf afdoet met gezeur in de marge en de behoefte hem te
demoniseren. Wilders noemt zichzelf sinds kort Dutch freedom fighter; daarvr
omschreef hij zichzelf graag als democraat in hart en nieren.
Waar het publiek, de politici en de politicologen het mee
moeten doen – afgezien natuurlijk van het verbale geweld – zijn het
VVD-verleden, de benadrukte afkomst uit Limburg en het extreme, geblondeerde
kapsel. Als politicus lijkt hij uit de lucht te zijn gevallen: een
zelfgefabriekte brandbom uit Venlo, die in geen enkele politieke traditie past
en ook daarom moeilijk politiek onschadelijk te maken is. Voor veel
Nederlanders (vooral in de Randstad) is Limburg nog steeds een soort
buitengebied, van waaruit je van alles kunt verwachten; een gebied met eigen
normen en waarden en een ongewone cultuur. Dit vooroordeel staat een
diepergaande blik op het fenomeen Wilders in de weg. Waarom verder zoeken als
Limburg een verklarend kader biedt? Misschien wel omdat de VVD als kraamkamer
van de PVV toch nieuw licht op Wilders missie kan werpen? Het haar van Wilders
is intussen een politiek symptoom dat ten onrechte niet serieus genomen wordt.
IN JUNI werd in een klein artikel in Trouw de genealoog Roel
de Neve geciteerd over de genetische afstamming van Wilders, die een paar
Aziatische, mogelijk islamitische voormoeders in zijn Nederlands-Indische
voorgeslacht telt. Wilders is deels van Indische afkomst, meldt het bericht, maar
dat is een onjuiste formulering, want Indische afkomst houdt al in: van
gemengde komaf. Wilders is een Indo. In Nederland Door Omstandigheden, zoals
het grapje vroeger luidde. De Volkskrant reageerde op dit nieuws met een
satirisch stukje waarin Wilders werd opgevoerd als een jonge driftkop,
verslaafd aan de Blue Diamonds-hit Ramona, die tot razernij verviel omdat de
jukebox na zestien keer Ramona spelen werd stilgelegd.
Veel meer dan dit Indisch genspireerde fantasieverhaal
heeft het nieuws over de afkomst van de politicus sindsdien niet opgeleverd in
de media. Ten onrechte, want interessanter dan Wilders precieze genetische
afstamming is zijn verborgen culturele Indoschap, omdat dat tot uiting kan
komen in zijn politieke genealogie. Is het denkbaar dat postkoloniale historie
en familiegeschiedenis Wilders hebben gemaakt tot wat hij vandaag politiek
voorstelt en voorstaat? Hoort Wilders tot het onuitgepakte deel van onze
Indische erfenis?
Hijzelf draait ongemakkelijk om zijn Indische afkomst heen. In
de biografie Veel gekker kan het niet worden (2008) van Arthur Blok en Jonathan
van Melle komt Wilders, gevraagd naar zijn Indische achtergrond, met een
onsamenhangend verhaal:
Mijn moeders vader was majoor in het Koninklijk
Nederlands-Indisch Leger (KNIL) en hij is daar naartoe gezonden. Mijn moeder is
uit Nederlandse ouders geboren, maar zij heeft wel enkele zussen, en een
daarvan is getrouwd met een Indische man. Ik heb zover ik weet en me herinner
twee echte neven en een oom uit Indonesi. Mijn moeder heeft destijds drie
maanden in Nederlands-Indi gewoond en is daarna naar Frankrijk gegaan, toen
haar vader, mijn opa, weer terug moest. Al zijn dochters zijn toen met
aangetrouwde familie ook weer mee teruggegaan, dus er is wel enige Indische
invloed in mijn familie zichtbaar. Bij de oudste zus van mijn moeder, die lang
in Nederlands-Indi heeft gewoond, gingen we wel eens in het weekend kroepoek
bakken.
Recent onderzoek in het Nationaal Archief brengt aan het licht
dat dit fragment uit halve waarheden, verdichtsels en losse interpretaties
bestaat, waarover straks meer. Waarom verhult en verbergt Wilders zijn Indische
afkomst?
IN WILDERS politieke carrire vormen niet toevallig
territoriumkwesties en de mogelijke demografische gevolgen daarvan –
zoals migratie – een centrale rol. Ze vormen zogezegd zijn politieke
vehikel. In de jaren negentig, na zijn huwelijk met een Hongaarse diplomate,
hield hij zich bezig met de kwade sentimenten rond het door de Eerste
Wereldoorlog veroorzaakte verlies van Hongaars grondgebied. Ook interesseerde
hij zich intens voor de binnenlandse politiek van Isral, het land waarvoor hij
naar eigen zeggen een diepe liefde voelt. Die liefde is al vroeg ontstaan: na
zijn havo-eindexamen vertrok Wilders voor twee jaar naar Isral om zich bij een
in het grensgebied van de omstreden Jordaanvallei gelegen kibboets aan te
sluiten. Wilders geopolitieke obsessies kwamen duidelijk tot uiting ten tijde
van zijn breuk met de VVD, veroorzaakt door het positieve fractiestandpunt over
de toetreding van Turkije tot de EU. Dat vond Wilders ontoelaatbaar, omdat
Turkije als moslimland onverenigbaar zou zijn met de Europese cultuur –
bovendien, voorspelde hij, komen ze straks allemaal onze kant op.
Sindsdien lijkt Wilders alle politiek te reduceren tot
vraagstukken van grensbewaking, volkstelling en volksverplaatsing in het
algemeen. Displacedness vormt het steeds terugkerende, onderliggende motief van
zijn betoog en niet toevallig ook van zijn verborgen familiegeschiedenis.
Indische familiegeschiedenissen reflecteren bijna allemaal de calamiteiten van
de twintigste eeuw: uitsluiting, vervolging, geweld en gedwongen afscheid
maakten een zeker deel uit van de ervaringen van Indische ouders, grootouders
en overgrootouders. Zwaartepunt daarin vormde de Tweede Wereldoorlog, een
oorlog waarin men volgens de historicus Mark Mazower mensen verplaatste om
politieke grenzen te consolideren. In Nederlands-Indi leidde de Japanse
Groot-Azipolitiek bijvoorbeeld tot het beleid om de blanke aanwezigheid totaal
uit de openbare sfeer te bannen, door internering in kampen. De racistische
bezettingsmaatregelen van de Japanners verscherpten de aloude
identiteitsproblematiek van de Indos als onduidelijke tussenklasse
aanzienlijk.
Voor wie thuis is in kringen binnen de Indische gemeenschap is
het niet onbekend dat Wilders juist op het punt van grenzen trekken veel bijval
vindt van de oudere generaties Indische Nederlanders. Die al dan niet
heimelijke instemming komt van totok- (blanke) en vooral van Indo-kant. Voor
hen is Wilders een regelrechte branie: een lefgozer, een rebel, een
ontregelaar. Afkeer van en angst voor moslimimmigratie en het fenomeen
multiculturaliteit tekenden opvallend veel van de zichtbare politieke
activiteit van Indische Nederlanders sinds de late jaren zeventig.
Serieuze vormen kregen deze sentimenten in 1980 met de
oprichting van de Centrumpartij door de Indo Henry Brookman, destijds werkzaam
aan de VU. De Centrumpartij kritiseerde het minderhedenbeleid en profileerde
zich als een nationalistische anti-immigratiepartij; leden van de oervorm van
de Centrumpartij, de NCP, hadden in 1980 Marokkanen overvallen die in een kerk
in hongerstaking waren vanwege dreigende uitzetting. In deze tijd werden
Indische Nederlanders voor hun gevoel door de overheid weggezet als culturele
minderheid, terwijl het Nederlanderschap, de vaderlandse taal en cultuur en de
aanhankelijkheid jegens Oranje vanouds juist gevierd werden onder Indos. Het
idee onder n noemer terecht te komen met Turkse en Marokkaanse moslims,
broeders van de Indonesirs die hen na een bloedige klopjacht, de bersiap, uit
hun moederland hadden verjaagd, was voor vele Indos onverteerbaar, zoals nog
na te lezen valt in oude nummers van het Indische lijfblad Moesson.
EIND JAREN VIJFTIG heette Moesson nog Onze Brug en was het een
bulletin gewijd aan de opbouw en ontwikkeling van het voor Indos bestemde
stamland Nieuw-Guinea. Tijdens de vooroorlogse crisisjaren was namelijk het
idee ontstaan om van het nog onontgonnen Nieuw-Guinea een nieuw thuisland te
maken voor Indos. Rond de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesi in 1949 was
het initiatief op losse schroeven komen te staan, want de republiek eiste ook
dit laatste restje koloniaal Nederland op. De symbolische waarde ervan was echter
groot, vooral voor Indische Nederlanders. In 1951 ontstond een regeringscrisis,
nadat VVD-fractievoorzitter Oud geopteerd had voor het behoud van Nieuw-Guinea
voor Nederland, tegen de zin van VVD-minister Stikker. De succesvolle
VVD-campagne in 1948 was geheel gericht geweest op de Indi-politiek: de
verkiezingsaffiches lieten het gezicht van Soekarno zien met de tekst: Heeft u
er ook genoeg van? Nog vele jaren nadien zou de kolonialistische vertakking
binnen de VVD invloed uitoefenen op partijstandpunten. De kwestie-Nieuw-Guinea
was ook een van de speerpunten van het Jong Conservatief Verbond, een nieuwe
partij onder leiding van de Indische Nederlander Feuilletau de Bruyn, die zich
verder hard maakte voor verkleining van staatsuitgaven, terugdringing van de
rol van politieke partijen en bestrijding van het socialisme. Het uiteindelijke
loslaten van Nieuw-Guinea in 1962 leidde tot groot en voorspelbaar ongenoegen
bij vele Indische Nederlanders, omdat Soekarno ook in deze kwestie weer aan het
langste eind trok.
Het is opvallend hoe constant de deelname was van Indische
Nederlanders aan partijvorming op basis van conservatief-nationalistische,
(neo)koloniale beginselen, vergeleken met de deelname aan de progressieve
beweging. De focus lag daarbij sterk op beschermen en bewaken van grenzen en op
insluiten en/of buitensluiten van bevolkingsgroepen. In de jaren dertig, nog in
Nederlands-Indi, sloten relatief veel Indos zich aan bij de NSB (zeventig
procent van het ledenaantal). Dit was het geval vanwege het
ultranationalistisch Hollandse karakter van de partij, maar ook vanwege de
grote angst voor het oprukkende Indonesische nationalisme.
De NSB had in de kolonie een ander (niet-racistisch) karakter
en een andere plek dan in Nederland. De partij bood Indos de kans om zichzelf
en elkaar te laten zien dat zij Hollandser dan de Hollanders wilden zijn en
dat zij zich geheel identificeerden met de Nederlandse culturele erfenis en met
oranje-blanje-bleu. Niet vergeten moet worden dat de koloniale elite in die
tijd nagenoeg blank was. Omdat de Indische NSB een autoritair gezag voorstond,
evenals het eeuwige behoud van de kolonie voor het vaderland, zagen veel
Nederlanders in Indi in de partij d oplossing om de dreiging van de
opstandige, islamitische inlanders te keren. Bij zijn succesvolle bezoek aan
Nederlands-Indi in 1935 werd Anton Mussert zelfs tot tweemaal toe ontvangen
door gouverneur-generaal De Jonge.
Nog voor de NSB leden ging werven, had in Batavia overigens al
de eerste bijeenkomst van de Nederlandsch-Indische Fascisten Organisatie
plaatsgehad, onder leiding van de Indo majoor b.d. Rhemrev. Ook hij maakte zich
sterk voor terugdringing van de inlandse invloed op het bestuur en herstel
van de leidende rol van Nederlanders in de kolonie, maar kreeg minder aanhang.
Ging het in de naoorlogse jaren nog om handhaving van de
rijkseenheid (vasthouden aan Nederlands-Indi en later Nieuw-Guinea), n de
Indische assimilatie in Nederland raakten vele conservatieve politici en
activisten van Nederlands-Indische komaf gefocust op de themas
multiculturalisme en moslimimmigratie (zie kader). Zo was een van de eerste
bekende politici die zich opvallend tegendraads uitliet over het
vreemdelingenbeleid en de multiculturele samenleving VVD-prominent Frits Bolkestein,
die een Indische moeder had. Hij viel op omdat hij in zijn tijd de enige
EU-commissaris was die zich fel keerde tegen eventueel EU-lidmaatschap van
Turkije. Tevens torpedeerde hij, zo meldde het KRO-programma Reporter, als
staatssecretaris voor Buitenlandse Handel de handelsrelaties met Indonesi,
iets waarvan hij ook al was beticht toen hij daar nog werkte voor Shell. Onder
Bolkesteins hoede zou Wilders in 1998 zijn entree maken als VVD-Kamerlid, nadat
hij als fractiemedewerker jarenlang speeches voor Bolkestein had geschreven.
De opkomst van de Indische NSB in de jaren dertig werd niet
alleen veroorzaakt door Nederlands-Indisch patriottisme en de vrees voor
Indonesisch nationalisme. De economische crisis werd in Nederlands-Indi zeer
diep gevoeld en ook daarom klonk de roep om een autoritair en daadkrachtig
bestuur steeds luider. Door bedrijfssluitingen nam de werkloosheid onder alle
bevolkingsgroepen snel toe. De ambtenarensalarissen werden geregeld verlaagd,
wat de Indos – in groten getale werkzaam bij de overheid – hard
trof. Vanaf ongeveer 1900 had vooral deze groep in Nederlands-Indi geleefd met
een groeiende angst voor een Indonesische revolutie. Vanwege hun gemengde
afkomst was het onzeker of er na zon wisseling van de wacht nog wel plaats voor
hen was in hun geboorteland. Europa was voor hen een abstract begrip; een
plek om met verlof te gaan voor hoger geplaatste ambtenaren.
De angst en onzekerheid waren gevoed door het feit dat
Indonesirs steeds meer banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt gingen
innemen die voorheen bestemd waren geweest voor Indos. Dit kwam door beter
onderwijs en ook doordat Indonesirs minder betaald kregen dan Europeanen voor
hetzelfde werk. Tegen deze achtergrond van dreigende marginalisering van Indos
ontstonden de stamland Nieuw-Guinea-plannen, waarvoor propagandalectuur werd
gemaakt door de N.E.N.A.S.U., de Nederlandsche Nationaal Socialistische
Uitgeverij. Het koloniaal bestuur bezuinigde in deze periode fors op al zijn
uitgaven, wat de werkgelegenheid voor iedereen nog verder verslechterde. In
1932 vonden grote demonstraties plaats in Batavia, waarbij op spandoeken te
lezen stond: De regeering maakt de ambtenaren rebelsch! Dat het een risico
inhield voor ambtenaren om in zulke onzekere tijden voor een jaar met Europees
verlof te gaan, ondervond Johan Ording, de grootvader van Geert Wilders.
IN HET NATIONAAL ARCHIEF, tussen de vele vergeelde stukken die
bewaard zijn gebleven van het Commissariaat voor Indische Zaken – dat
direct onder de minister van Kolonin viel – bevindt zich een lijvig
dossier, geheel gewijd aan Ording. Het dossier is in 1935 afgesloten en
vermoedelijk pas deze zomer voor het eerst weer opengeslagen.
Ording, een geboren Utrechter, was adjunct-inspecteur voor het
financieel toezicht op de regentschappen en stadsgemeenten in de provincie
Oost-Java. Het eerste half jaar van zijn verlofperiode, najaar 1933, had hij
doorgebracht in Nice. Daarna was hij neergestreken in het kerkdorp Grubbenvorst
nabij Venlo, samen met zijn uit een oude Indische familie afkomstige vrouw
Johanna en hun zeven kleine kinderen. Ording had zich om economische redenen
tijdelijk in het afgelegen Grubbenvorst gevestigd. Terwijl hij al in Nice zat,
was hij in Soerabaja namelijk (opnieuw) failliet verklaard. In Grubbenvorst
ontving hij najaar 1934 onverwacht een telegram met het bericht dat hij wegens
ongeschiktheid voor de dienst was ontslagen. Hij kreeg het advies zo snel
mogelijk pensioen aan te vragen. Dat pensioen werd almaar niet uitbetaald,
waardoor hij in grote geldnood kwam. Wederom ging hij failliet. Nog veel erger
was dat Ording en zijn gezin, naar later zou blijken, geen passage terug naar
Nederlands-Indi kregen vergoed, omdat hij in Nederland geboren was. Zijn vrouw
en kinderen waren echter wl allemaal op Java geboren.
Voor de zwangere Johanna, afkomstig uit de bekende en grote
Indisch-joodse familie Meijer en gewend aan een zwerm van bedienden om zich
heen, moet het eerste verblijf in Nederland vreselijk zijn geweest. De zorg
voor de kinderen (de oudste was dertien) zal op haar alleen zijn neergekomen:
een nieuwe ervaring in vreemde omstandigheden. Waarschijnlijk kon zij het
lokale dialect amper verstaan. De eerste maanden ontving de gestrande familie
nog een klein bedrag aan voorlopige bijstand uit Indi, waarop wegens de
schulden ook nog werd gekort. Twee maanden na de bevalling van Johanna in
januari 1935 hield deze bijstand zonder berichtgeving op. Ording en zijn gezin
raakten aan de bedelstaf en werden daarnaast ook bedreigd met huisuitzetting.
Hij schreef het Nationaal Crisiscomit om steunverlening.
Ondanks een serie verzoeken om informatie had Ording nog
steeds niet gehoord waarom hij, na zeventien jaar, ongeschikt was verklaard
voor de dienst. Weliswaar had hij in de priv-sfeer geregeld met grote financile
moeilijkheden en faillissementen te kampen gehad (die hij toeschreef aan de
tijdelijke niet gehele toerekeningsvatbaarheid van zijn echtgenote). Ook was
hij vlak voor zijn vertrek voorlopig in een andere functie tewerkgesteld. Toen
hij eenmaal vertrokken was uit Indi kwam uit dat Ording opnieuw hoge schulden
had gemaakt tijdens een lange tussenstop op weg naar de boot, in Soekaboemi
(waar Wilders moeder als zevende kind geboren werd, waarschijnlijk in het
ouderlijk huis van Johanna). In Soekaboemi was ook justitieel onderzoek geopend
naar beschuldigingen van oplichting en flesschentrekkerij door het echtpaar.
Wat later vast kwam te staan was dat Ording ettelijke schuldeisers bewust had
benadeeld, niet alleen in Nederlands-Indi, maar ook op verlof in Nice. Zijn
ambtelijke beoordelingen waren echter altijd meer dan voldoende geweest en
volgens ambtelijke berichten waren zijn capaciteiten niet ongunstig.
Ording bleef dus in het duister over de reden waarom hij geen
pensioen ontving en waarom de voorlopige bijstandverlening plotseling was
stopgezet: hij ontving geen enkel nader bericht, niet uit Nederlands-Indi en
niet uit Den Haag. Ten einde raad wendde hij zich in april 1935 met een
aangrijpend verzoekschrift tot minister van Kolonin Colijn, waarin Ording hem
vroeg zijn gezin op het laatste moment van een algeheelen ondergang te
redden. Thans laat de provincie [Oost-Java] mij en mijn gezin, bestaande uit
buiten mijzelf en echtgenote acht zeer jeugdige kinderen, over aan de publieke
liefdadigheid. Thans, Excellentie, heerscht in mijn gezin broodnood. Op advies
van gouverneur-generaal De Jonge besloot Colijn om Ordings pensioenaanvraag
toch af te wijzen. Volgens De Jonge had Ording zich in Nederlands-Indi aan
zoodanig ernstig wangedrag schuldig gemaakt dat hij daarmee al zijn
pensioenaanspraken had verspeeld. Er was vanuit Oost-Java gerapporteerd dat hij
geen orde op zijn zaken kon stellen, dat hij zoowel in financieel als in
moreel opzicht geheel onbetrouwbaar was en dat hij evenals zijn echtgenoote
gewend is vr boven zijn stand te leven. Dat Ording zich op geen enkel moment
had kunnen verdedigen tegen deze overzeese aantijgingen had bij de
besluitvorming kennelijk geen gewicht in de schaal gelegd.
Om het besluit juridisch dicht te metselen maakte Colijn van
een lelijke truc gebruik: omdat ook weer niet van Ording kon worden gezegd dat
hij voor alle dienst in Nederlands-Indi ongeschikt was, kwam hij niet in
aanmerking voor de geldende pensioenregeling ten tijde van zijn ontslag, het
zogenoemde non-valeurspensioen. Bovendien, redeneerde Colijn, was de regeling
van het non-valeurspensioen een maand na Ordings ontslagdatum toch ingetrokken,
dus hoefde die niet op hem te worden toegepast. Op deze kwalijke manier, met
wat werd aangeduid als het aanpassingsbeleid, bezuinigde het koloniale
bestuur op de personeelskosten in de crisisjaren, met rebelschheid als
onvermijdelijk gevolg.
De gang van zaken was voor de 33-jarige Johanna, gewend aan
een comfortabel bestaan in de tropen, ongetwijfeld een diep traumatische
ervaring, evenals voor haar acht kinderen. Ze was vervallen tot bittere
armoede, afgesneden van haar familie en van haar geboorteland, zonder enig
vooruitzicht op terugkeer. Ze was bovenal op slinkse wijze haar land uitgezet. Haar
vader, die ze niet meer zou terugzien, overleed in 1942 in Soekaboemi. Haar
moeder zou de Japanse bezetting en de bersiap overleven en in 1946 als
postkoloniale migrant intrekken bij het gezin van Johanna, op 82-jarige
leeftijd. Terugkeren naar het Nederlands-Indi van weleer zat er toen voor
niemand meer in. Indonesi was voortaan voor de Indonesirs, al wilde nog niet
iedereen dat tot zich door laten dringen.
Ording slaagde erin in Nederland opnieuw carrire te maken,
ditmaal in het militaire gevangeniswezen. In de rang van majoor gaf hij leiding
in het beruchte interneringsoord voor collaborateurs Fort Honswijk, waar
vandaan ook de deportatie van honderden (Nederlandse) NSBers en SSers naar
Nieuw-Guinea plaatsvond. Ording gaf verder leiding aan de strafgevangenis
Scheveningen en later aan die in Leeuwarden. Ondanks zijn uiteindelijke
rehabilitatie is het waarschijnlijk dat zijn wrange verlofervaring bittere
sporen heeft achtergelaten in zijn gezin. In 1961, twee jaar voordat hun
kleinzoon Geert er geboren zou worden, vestigden Ording en zijn vrouw zich
opnieuw in Venlo. Volgens Wilders woonden zijn grootouders op een halve
kilometer afstand bij hem vandaan en bezocht hij ze vaak. Ording zou in 1976
overlijden; zes jaar later – Geert was toen achttien – stierf
Johanna.
Zowel Wilders moeder als zijn grootmoeder en overgrootmoeder
hadden zich dus op Nederlandse bodem bevonden toen het doek viel voor
Nederlands-Indi en in december 1949 de – afgedwongen –
soevereiniteitsoverdracht werd ondertekend. Het oude zeer van de lange Tweede
Wereldoorlog moest worden opgeruimd en de postkoloniale herschikking van
groepen en grenzen kwam op gang: een proces dat behalve gerechtigheid ook veel
koloniaal genspireerd ressentiment met zich meebracht. Dat laatste vertaalde
zich onder meer in de Haags-Indische lobbys en de politieke en ambtelijke
carrires van Indische jongens vanaf begin jaren vijftig.
Hoewel de Nederlandse regering het de Indische Nederlanders
moeilijk heeft gemaakt om naar Nederland te vertrekken, omdat ze daarvoor te
Oosters georinteerd zouden zijn, zijn de meesten er toch in geslaagd. Ze
zouden ervaren dat ze noch in Indonesi noch in Nederland welkome burgers
waren. En op de vijf migreerde (door) naar de VS, Canada of Australi. Zij die
toch in Indonesi bleven, zijn in 1957 door Soekarno, op het hoogtepunt van de
Nieuw-Guineacrisis, ten slotte het land uitgezet.
WILDERS UITSPRAKEN en stellingnamen lijken wonderwel in de
conservatieve en kolonialistische kaders te passen die ook andere politici van
Nederlands-Indische origine meer dan een halve eeuw geleden hebben gesteld.
Patriottisme, versterking en behoud van de Nederlandse invloedssfeer, waarden
en cultuur en een heilig geloof in de natiestaat als panacee (zoals destijds
stamland Nieuw-Guinea) staan daarin voorop. Ook voor Wilders is terug naar
de toestand van vroeger vaak het leidmotief en dat leidt soms tot verrassende
claims. Zo pleitte hij vorig jaar serieus voor de hereniging van Vlaanderen
met Nederland, zodat het mythische Groot-Nederland eindelijk op de kaart kon
worden gezet (overigens destijds een bekend NSB-streven). Wilders schreef toen
in NRC Handelsblad: Het wordt tijd leiderschap te tonen om de historische
fouten alsnog recht te zetten. Nu is het moment. In dezelfde sfeer vroeg hij
onlangs in de Kamer of minister Verhagen bereid was de onvermijdelijke
opheffing van Belgi te bespoedigen. Tegelijkertijd verkondigt hij dat onze
soevereiniteit als natie wordt verkwanseld. Wilders pleitte ook voor de
verplaatsing van de Nederlandse ambassade van Tel Aviv naar Jeruzalem, als
beloning voor Isral, verzette zich fel tegen een associatie-akkoord tussen de
EU en Syri en riep op tot terugroeping van de ambassadeur uit Saoedi-Arabi,
omdat ze zich bemoeien met onze vrijheid van meningsuiting (dit naar
aanleiding van een diplomatiek bezoek van minister Bot aan Riyad vanwege de
cartoonrel). De reis van een Kamerdelegatie naar Saoedi-Arabi in 2008 vatte
hij samen als een politiek correcte snoepreis aan een achterlijk en barbaars,
islamofascistisch land. Hij stelde herhaaldelijk vragen over het Indonesische
optreden tegen Papoeas in Nieuw-Guinea.
Tekenend was ook zijn opstelling toen de affaire-Westerling
ter sprake kwam. Onder legerkapitein Westerlings commando werden in 1946
duizenden onschuldige Indonesirs omgebracht tijdens een contraterreuroperatie
in Zuid-Celebes. In 1950 pleegde Westerling een mislukte staatsgreep tegen
Soekarno, waarbij opnieuw veel doden vielen. Het kabinet (Stikker was toen
VVD-minister van Buitenlandse Zaken) besloot nog in hetzelfde jaar de man niet
te vervolgen voor zijn oorlogsmisdaden; een besluit waarmee Wilders het nog
steeds eens kan zijn. Over Westerlings optreden verklaarde hij in 2003
vergoelijkend dat men dat in zijn tijd moet zien.
Wilders afkeer van de immigratie en aanwezigheid van moslims
(hij bezigt in dit verband de termen moslimtsunami en de Marokkaanse
kolonisten), de islam en multiculturaliteit in het algemeen is en blijft
echter zijn voornaamste thema. Daarmee gaat hij nu ook de boer op in het
buitenland. Meer dan wat ook is Wilders te plaatsen als een pur sang
postkoloniale revanchist, geobsedeerd als hij is door het terugdraaien van
naoorlogse geopolitieke en demografische veranderingen en het rechtzetten van
historische fouten. Wraakzucht en extreem patriottisme in de vorm van behoud
van de eigen dominante cultuur, redding van de specifieke Europese waarden
en terugdringen van de islam vormen zijn neokoloniale drijfveren, die hij van
de Indische NSB lijkt te hebben gekopieerd. Maar niet alleen van de Indische
NSB: ook groeperingen als de kolonialistische rechtertak van de VVD, het Jong
Conservatief Verbond, de Centrumpartij en de Vrije Indische Partij deelden
vormen van reactionair cultureel patriottisme gekoppeld aan xenofobie. In
Wilders manifest Kies voor vrijheid staat de volgende, alarmerende
aanbeveling:
Een Nederland dat zijn eigen identiteit handhaaft en daar
trots op is, zich niet laat overnemen of aanpast aan wezensvreemde culturen, of
die (sic) zijn identiteit laat verwateren door op te gaan in supranationale
instellingen.
Dat Wilders opzichtig opereert in een postkoloniale politieke
dimensie zonder dat dit herkend wordt, zegt veel over hoe Nederland omging, en
nog steeds omgaat, met het koloniale verleden. Zwijgen, ontkennen, vergeten en
de andere kant op kijken luidt sinds decennia het devies. Daardoor kan bijna
niemand zich meer voorstellen dat Indische gebeurtenissen van meer dan een
halve eeuw geleden nog impact kunnen hebben op de politiek van alledag. Dit
ondanks het feit dat destijds meer dan een half miljoen Nederlanders betrokken
waren bij de Japanse bezetting, de koloniale oorlog en de daaropvolgende
volksverhuizing. Het gaat om gebeurtenissen waar veel mensen hun leven lang
niet overheen kwamen, en hun kinderen evenmin, van wie een onbekend deel
vandaag de dag nog wordt behandeld wegens overgerfde oorlogsproblematiek, het
zogenoemde tweedegeneratietrauma. Wat de langetermijneffecten zijn van de
ervaring van het tweederangsburgerschap van Indos – in de kolonie en ook
later in Nederland – is nog niet onderzocht. Maar dat de problematische
zoektocht naar de eigen Indische identiteit onverminderd doorgaat, ook bij
nieuwe generaties, wordt op het internet meteen duidelijk. Door de stilte rond
het koloniale eindspel kunnen de oorlogsgebeurtenissen en wat daar lange tijd
aan voorafging nu alsnog een voedingsbodem vormen voor een discutabele politics
of displacedness.
Het is niet minder dan een geniale ingeving van Wilders
geweest om zijn donkere haar op te bleken. Dat is blijkbaar alles wat in
Nederland nodig is om Indo-af te zijn en vervolgens als de man uit Venlo de
politieke arena te betreden. Een Belgische of Franse politicus met een
vergelijkbare neokoloniale agenda loopt daarentegen een grote kans in een vroeg
stadium herkend te worden als (nog ongevaarlijke) postkoloniale revanchist. De
binnen- en buitenlandse politiek wordt daar bezien op basis van een
langetermijnperspectief, waarin oude lobbys (Algerije, Congo, Rwanda) en
nieuwe politici vanzelfsprekend met elkaar in verband worden gebracht –
zowel door politici zelf als door politicologen en koloniale historici. Een
recent voorbeeld uit Belgi, tegen het licht van de volkerenmoord in Rwanda in
1994, is het debat rond het politiek genspireerde genociderevisionisme.
Zulke debatten vinden plaats, in meer of mindere mate, in alle ons omringende
ex-koloniale mogendheden, maar niet hier. Door de Indische politieke erfenis
willens en wetens in het vergeetboek te schrijven is Nederland stekeblind
geworden voor de symbolen en retoriek die lange tijd gezichtsbepalend waren
voor zijn eigen imperialisme. Dat is een droevige conclusie.
Het niet belangrijke maar wel ironische gegeven dat Wilders
wordt beschuldigd van haatzaaien, terwijl de beruchte haatzaai-artikelen in
het Indische wetboek van strafrecht werden gentroduceerd om Soekarno cum suis
achter de tralies te kunnen zetten, bleef zodoende onopgemerkt. Dat was ook het
geval vorig jaar, toen Wilders na het uitbrengen van de film Fitna in Indonesi
tot ongewenst vreemdeling werd verklaard. Nooit meer mag hij het land van zijn
moeder in. Een en ander ging gepaard met de bestorming van het Nederlandse
consulaat in Medan, de verbranding van de Nederlandse vlag en de eis van
demonstranten dat alle Nederlanders het land werden uitgezet. De verleiding is
groot om in Wilders de wreker van zijn verbannen grootouders, Johan en Johanna
Ording, te zien. Maar misschien is Wilders alleen maar een extreem uitvergroot
geval van klassieke Indische identiteitsvervreemding. Zijn grensoverschrijdende
kapsel is in ieder geval een van de symptomen daarvan.
Met dank aan Eric Hennekam en de medewerkers van het Nationaal
Archief.
In vervolg op dit stuk zal De Groene de komende weken de
verhalen publiceren van Indische Nederlanders zelf: wat hebben zij te vertellen
over de aantrekkingskracht van Geert Wilders op de Indische generaties?
Lizzy van Leeuwen is bestuurskundige en antropoloog. Ze deed
langdurig onderzoek in Jakarta naar de levensstijl van de maatschappelijke
bovenlaag tijdens de laatste Soeharto-jaren. Dat resulteerde in twee boeken:
Airconditioned lifestyles (1997) en Lost in mall (2005). Vorig jaar publiceerde
ze Ons Indisch erfgoed: Zestig jaar strijd om cultuur en identiteit (Bert
Bakker), waarin ze concludeerde dat de zwaar beladen koloniale erfenis uit Indi
(discriminatie, achterstelling, de kille ontvangst in Nederland en de
vermoedelijke tekortkomingen in het naoorlogse rechtsherstel) effectief is
afgekocht door de Nederlandse overheid. Het (schijn)debat hierover speelde zich
vooral af in de culturele arena (tussen pasar malams en rijsttafels) in plaats
van in relevante maatschappelijke en politieke sferen. Van Leeuwens onderzoek
was deel van een breed KNAW-onderzoeksproject naar de postkoloniale
geschiedenis van Nederland. Tussen 2006 en 2008 interviewde ze als sociaal
rapporteur voor de Stichting Pelita ruim honderd Indische ouderen over hun
jeugd-, oorlogs- en migratie-ervaringen.
Indos op rechts
Rechts van het midden ontstond in 1994 de Vrije Indische
Partij, die weliswaar tegen de komst van vreemdelingen was, maar zich vooral
opwierp als behartiger van de belangen van Nederlandse postkoloniale migranten
(Indische Nederlanders, Surinamers en Antillianen). Een ander speerpunt van
deze partij tijdens de parlementsverkiezingen in 2002 was openbare orde en
veiligheid. De Lijst Pim Fortuyn, de eerste volkspartij die zich profileerde
door keiharde uitspraken tegen islamisering van de samenleving en immigratie,
kende vele Indische aanhangers. Kamerlid voor de LPF werd de prominente
Indische Nederlander Jim Janssen van Raay, die als nummer drie op de
kandidatenlijst had gestaan. In 1996 zat hij nog voor het CDA in het Europees
Parlement. Nadat hij door deze partij was geroyeerd wegens vermoedelijke
belangenverstrengeling sloot hij zich met zijn zetel aan bij de Unie voor
Europa, waarin ook Franse gaullisten en de Forza Italia van Berlusconi
vertegenwoordigd waren. In de hoek van extreem-rechts valt op dat de Nationale
Alliantie, een samenwerkingsverbond tussen nationalisten, fortuynisten,
conservatieven en mensen georinteerd op de rechtervleugel van de VVD,
jarenlang op de been gehouden werd door de Indo Virginia Kapic (misschien werd
de club daarom spottend de Nasi Allochtonenpartij genoemd). Het racistische en
vreemdelingen hatende Nederlands Blok telde in 2000 onder de actieve leden met
een Indische familienaam John Morren, voormalig gouwleider van de Viking Jeugd
Nederland, voormalig gemeenteraadslid voor de Centrum Democraten en innig
bevriend met de nazistische Florrie Rost van Tonningen-Heubels, bijgenaamd de
zwarte weduwe. De rabiaat nationaal-socialistische Racial Volunteer Force/
International Militant Pro White Organization kent een groep jonge Indische
aanhangers, onder wie de activistische Dave Blom, eerder verbonden aan de
racistische Nederlandse Volks Unie. Joop Glimmerveen zlf vond dat Indische
Nederlanders niets hoefden te vrezen, want die mogen per definitie blijven.
In Den Haag ten slotte, de Indische hoofdstad van de wereld en niet toevallig
een van de twee steden waar Wilders meedoet aan de gemeenteraadsverkiezingen,
is de PVV-cordinator – volgens Nova – Ruud Sablerolle, voormalig
aanhanger van Nieuw Rechts en telg uit een Indisch geslacht